De kenmerken van complexe onderwijsinnovaties vragen om een andere benadering. Maar wat maakt nu dat onderwijsinnovaties zo ingewikkeld zijn en waar zitten de aanknopingspunten voor veranderaars. In een praktijkvoorbeeld komt een veranderinitiatief aanvankelijk moeilijk van de grond. Ogenschijnlijk is de beoogde verandering niet zo ingewikkeld, maar gaandeweg blijken een gebrekkige diagnose, systemische signalen, cultuurkwesties, veranderposities in het team en gebrek aan leiderschap dit verandervraagstuk behoorlijk grillig te maken. We beschouwen deze casus aan de hand van een kijkvenster dat is ontwikkeld op basis van het gedachtegoed over complexiteit in veranderprocessen. Dat kijkvenster hielp ons niet alleen om te begrijpen wat onderwijsinnovatie zo verdraaid ingewikkeld kan maken. Ook hielp het ons in de zoektocht naar hoe je als veranderaar binnen een dergelijk systeem invloed kunt uitoefenen om veranderenergie te organiseren of te richten, waarmee je het proces en de uitkomsten van de innovatie kunt beïnvloeden. Uiteindelijk keren we weer terug naar de casus waarin we verkennen wat in het geval van dit praktijkvoorbeeld een geschikte benadering zou kunnen zijn.
We worden betrokken bij een innovatie, waarin twee opleidingen onderzoeken op welke stukken ze meer samen kunnen gaan. De opleidingen zitten in hetzelfde domein en de beroepsverenigingen beseffen dat toewerken naar één beroep, de helderheid voor cliënten zal vergroten. Gezien de overlap aan kennis en skills in beide opleidingen lijkt dit aanvankelijk niet een hele moeilijke opdracht. Gekscherend hadden we al bedacht dat een middagje doorwerken al tot het gewenste resultaat moet kunnen leiden en we hadden de schetsen van het gezamenlijke curriculum in onze gedachtes al gemaakt. Echter, zo eenvoudig bleek het niet. Tot onze verbazing horen we dat dit traject al vier jaar loopt en dat de laatste projectleider onlangs zijn opdracht heeft teruggegeven. In gesprekken met een aantal betrokkenen krijgen we een indruk van de verstrengeling aan kwesties die de onderwijsinnovatie zo lastig maken en waardoor de innovatie maar niet van de grond komt. Op de eerste plaats speelt hier de emotie van het loslaten van de beroepsidentiteit. Ondanks de ogenschijnlijke overlap tussen de twee beroepen zijn er een aantal docenten die moeite hebben met het verlaten van de eigen positie. Daarnaast is de projectleider een jonge enthousiaste docent die sterk gelooft in de fusie van de opleidingen. Die gaat voortvarend aan de slag, komt tot leeruitkomsten, maakt een aantal scenario’s voor een curriculum-ontwerp en toetskaders, maar wordt aangesproken op zijn enthousiaste aanpak. De criticasters zijn een aantal oudgedienden die weinig vertrouwen hebben in de capaciteiten van de projectleider en zij voeren dat wantrouwen regelmatig op om het proces ter discussie te stellen. Daarnaast heeft het gezamenlijk management van deze twee opleidingen de klus gedelegeerd aan de projectleiding, maar geeft niet thuis op het moment dat de projectleider om ondersteuning vraagt. Deze ruis, maar ook ruis als gevolg van onduidelijke afspraken over wie waarover en wanneer besluiten neemt geeft ruimte aan tegenstemmers om regelmatig een stok in de wielen van de projectleiding te steken, waardoor de wagen weer tot stilstand komt. Tenslotte vindt deze innovatie plaats in een sfeer van organisatorisch gedoe. In een korte periode zijn er drie verschillende opleidingsdirecteuren geweest, heeft het team de opdracht gekregen zelfsturend te worden en loopt er een traject, waarmee het onderling vertrouwen weer moet groeien.
Kortom, als gevolg van een samenspel van over elkaar buitelende actoren en factoren blijkt het verloop van deze innovatie een stuk minder voorspelbaar dan we op het eerste gezicht konden vermoeden. Gebrek aan overeenstemming op het veranderinitiatief, ondermijnen van afspraken over besluitvorming, botsende identiteiten van beroepsgroepen, ballast uit het verleden en gebrek aan vertrouwen als gevolg van persoonlijke opvattingen leidde verschillende keren tot stevige stagnatie. De vraag is nu hoe we dit spel beter kunnen begrijpen. Wat gebeurt hier, waar zitten de hotspots en is er taal waarmee we dergelijke processen kunnen duiden. Om de kern van dergelijke innovaties en het samenspel van actoren en factoren beter te begrijpen verkennen we de kerninzichten uit het complexiteitsdenken en onderzoeken we of dit aanknopingspunten biedt om onderwijsinnovaties beter te begrijpen en te bespelen.
In de casus van de opleidingen die verdergaande samenwerking bekijken, blijkt de complexiteit te worden gevormd door een veelheid aan gebeurtenissen die tegelijkertijd op elkaar inwerken. Het verloop van de innovatie wordt daarmee moeilijk te begrijpen, laat staan te reguleren. De vraag is nu wat er gebeurt in dergelijke situaties waardoor het zo ingewikkeld is om invloed uit te oefenen op het verloop van onderwijsinnovaties? In de verkenning raadplegen we het werk van belangrijke denkers over complexe systemen, zoals Homan, Stacey, Snowden, Boonstra en Vermaak en, maar ook complexiteitsdenkers in het onderwijs zoals Mason, Wallace en Fullan. We ontdekken een aantal principes die ons helpen begrijpen wat er gebeurt in complexe onderwijsinnovaties. Complexiteit blijkt meer dan een hippe term van wanneer het in organisaties allemaal niet vanzelf gaat. Complexiteit staat voor de ingewikkeldheid die wordt veroorzaakt door een veelheid aan actoren die maken dan een systeem deinend is, als gevolg van de vele interactie. Daarbij is er in complexe innovatieprocessen vaak geen eenduidigheid over de richting van de interactie, bij gebrek aan een eenduidig doel of beoogd resultaat, waardoor dit alle kanten op kan gaan. Verder kenmerkt de complexiteit zich niet alleen door de grilligheid in de interactie, maar ook de moeilijkheid om bij de essentiële mechanismes te komen. Via welke invalshoek er ook wordt geprobeerd om te interveniëren, je krijgt nauwelijks grip op het systeem, en het glipt voortdurend uit je handen, zoals water door je vingers. In de bovenstaande casus zien we bijvoorbeeld dat terwijl er een heldere oproep komt vanuit het werkveld, dat diepgewortelde patronen in een team de voortgang tegenhoudt, een patroon dat zich steeds opnieuw voordoet in deze organisatie. Met deze eerste kenmerken van complexiteit werken we nader uit wat onderwijsinnovaties nu daadwerkelijk complex maakt en zoomen vervolgens in op twee kernprincipes die mogelijk aanknopingspunten bieden om te interveniëren op het verloop van de innovatie: fragmenteren van betekenisvelden en de rol van externe invloeden op de interactie in het innovatiesysteem.
De onvoorspelbaarheid van het verloop van complexe innovaties wordt grotendeels toegeschreven aan de bewegingen in het actorenveld. Het actorenveld bestaat uit betrokkenen die op de een of andere manier invloed uitoefenen op de innovatie. Actoren binnen dat veld delen voortdurend betekenissen, een proces dat vervolgens leidt tot een nieuwe tijdelijke geconstrueerde werkelijkheid, een ‘betekenisveld’. Dat betekenisveld staat niet stil, omdat de interactie en daarmee de vervorming doorgaat. Collega’s die elkaar toevallig ontmoeten, groepjes docenten die samenwerken aan een cursus, teammeetings, organisatiebijeenkomsten, zijn allemaal vormen van interactie. Die interactie tussen betrokkenen is een voortdurend prikken, bewegen, stelling nemen, bewaken of juist ter discussie stellen van bestaande ideeën, overtuigen van anderen, en delen van beelden over de innovatie. Als gevolg van die interactie ontstaan nieuwe betekenisvelden, worden betekenisvelden gedeeld, of worden bestaande betekenisvelden aangepast, bijgesteld of aangescherpt.
Dat deinen van betekenisvelden beperkt zich niet tot de grenzen van een team, maar gebeuren ook op organisatieniveau en zelfs over de grenzen van de organisatie heen. Als uitwisseling van beelden optreedt, dan doet dat iets met de betekenissen in delen van het systeem. Maar ook ogenschijnlijk kleine interacties kunnen een betekenisveld creëren en zodoende enorme gevolgen hebben voor het systeem. Neem als voorbeeld een docent die met haar kind een open dag van een andere onderwijsinstelling had bezocht. Zij ontdekte dat die onderwijsinstelling had gekozen om consequent een dag uit te roosteren, zodat de studenten een bijbaantje konden nemen. De week erna deelde ze die observatie in haar eigen school. Dat ging als een lopend vuurtje de school door en binnen de kortste keren kreeg het directieteam de opdracht van het college om ook een dag vrij te roosteren. De docent die na terugkomst van een open dag haar collega’s aansteekt met het idee van een lesvrije dag heeft een nieuw betekenisveld gecreëerd. De grootte van de betekenisvelden lopen uiteen, afhankelijk van de sterkte van het veld en het aantal betrokkenen. Die deining in betekenisvelden speelt ook in een groter verband, zoals tussen samenwerkende hogescholen of de invloed van contacten die docenten hebben met het beroepenveld of ambtenaren van het onderwijsministerie. Betekenisvelden variëren van kleinere betekenisvelden tussen individuen, naar wat grotere betekenisvelden bijvoorbeeld binnen teams, tot aan een collectief betekenisveld op het niveau van de organisatie of zelfs tussen organisaties. De betekenisvelden zijn voortdurend in beweging als olie op een laag water: een bewegende massa waar delen van kunnen afsplitsen tot een eigen nieuwe vlek, meerdere kleinere vlekken in elkaar overgaan, maar ook kunnen de vlekken weer in elkaar terugvloeien.
Wanneer veel actorengroepen zich conformeren aan een collectief betekenisveld zal er enige mate van stabiliteit zijn in de interactie. Tegelijkertijd zijn de betekenisvelden niet in beton gegoten, maar een deinende beweging dat voortdurend aan verandering onderhevig is. Nieuwe interacties door toevallige en geplande ontmoetingen, nieuwe beelden die aan het systeem worden toegevoegd zorgen ervoor dat er steeds nieuwe betekenissen worden geconstrueerd en de geconstrueerde werkelijkheid steeds verandert. Dus deinende interactiehaarden waarin voortdurend nieuwe betekenisvelden ontstaan. Met die deinende interactiehaarden komen we dichtbij de mogelijke invloed van de veranderaar. Binnen die deinende betekenisvelden zien we twee hoofdbewegingen of kernprincipes, gebeurtenissen die maken dat de betekenisvelden zich bewegen zoals ze doen. We zoomen in op die twee kernprincipes om beter te begrijpen wat eer gebeurt in onderwijsinnovatie en om uiteindelijk de veranderaar te helpen om gebruik te maken van die inzichten om onderwijsinnovatie te beïnvloeden.
Bij het eerste kernprincipe gaat het over de aard van de interactie als een bepalende factor voor de complexiteit. AIs er een robuust betekenisveld is waar iedereen is aangehaakt en er een heilig geloof is in de inhoud van dat veld, dan is er sprake van stabiliteit. Actoren stellen elkaars betekenisvelden niet ter discussie en, behalve een licht trillingsniveau in betekenisvelden, zullen er voor het systeem weinig significante bijstellingen plaatsvinden. Echter, vanuit een veranderidee zijn er vragen omtrent de houdbaarheid van dat betekenisveld en is het vaak juist de bedoeling om die stabiliteit te doorbreken en te komen tot nieuwe betekenisvelden. Dus een veranderaar is erbij gebaat dat er beweging komt in bestaande collectieve betekenisvelden. Een veranderaar zal dat betekenisveld willen opschudden of losmaken en er zelfs een nieuw betekenisveld voor in de plaats willen stellen. De vraag is wat een veranderaar kan doen om de kans op nieuwe betekenisvelden te vergroten?
We ontdekken dat een veranderaar de samenstelling van betekenisvelden kan veranderen door invloed uit te oefenen op het trillingsniveau en de sterkte van de verbindingen binnen de bestaande betekenisvelden. Een veranderaar die beweging wil organiseren in dat betekenisveld heeft daarvoor een aantal ingangen. Een vruchtbare manier om het betekenisveld wat losser te maken is door nieuwe betekenisvelden toe te voegen aan de bestaande. Dus in het geval van de fuserende opleidingen in de casus waarin twee opleidingen die op zoek gaan naar hun gezamenlijkheid helpt een betekenisveld van een paar docenten van beide opleidingen die elkaar vinden op de verwarring als gevolg van de onduidelijkheid tussen de twee beroepen. Dat beeld krijgt een plaats tussen de stabiele betekenisvelden van de opleidingen die gehecht zijn aan hun beroepsidentiteit. Een nieuw betekenisveld, dat in eerste instantie niet eens het bestaande betekenisveld ontkent of ter discussie stelt, voegt een perspectief toe. In dat geval het perspectief van de gebruiker. Het gevolg is dat inbrengers of dragers van dat nieuwe betekenisveld zich gaan losmaken en een nieuw betekenisveld organiseren.
De veranderaar hoeft die nieuwe betekenisvelden niet zelf te creëren. Vaak zijn die betekenisvelden er al en is het een kwestie van ruimte maken. In het geval van de casus brachten vertegenwoordigers uit het beroepenveld het nieuwe betekenisveld in, maar dat had evengoed vanuit het docententeam kunnen komen. De veranderaar kan volstaan met het bieden van een podium, zoals bijvoorbeeld een werkplaats, een atelier, waarin de docenten samen het betekenisveld verder uitwerken. Ook het lanceren van een nieuw betekenisveld door een expert is vaak erg krachtig. In een nieuw curriculum in een hogeschool kwam men niet los van het bestaande toetsprogramma. Dat zinde de voorzitter van de toetscommissie niet, waarop ze een deskundige op toetsgebied vroeg haar visie op toetsen te presenteren. Dat nieuwe betekenisveld duwde het bestaande als het ware opzij bij de opinieleiders en de discussie was gelopen. Dus het toevoegen van betekenisvelden zal het trillingsniveau in het bestaande betekenisveld zodanig verhogen dat het uiteindelijk leidt tot splitsingen in betekenisvelden.
Kortom, door het introduceren van nieuwe betekenisvelden aan een stabiel systeem verzwakken de verbindingen in het bestaande betekenisveld, waardoor er ruimte ontstaat voor vernieuwing. Meer betekenisvelden leidt tot verhoogde interactie, waardoor de kans op verdere fragmentatie van betekenisvelden aanvankelijk toeneemt voordat een nieuw collectief betekenisveld kan ontstaan. Dus afhankelijk van de fase waarin onderwijsinnovatie zich begeeft kan de veranderaar het trillingsniveau verhogen door nieuwe betekenisvelden toe te voegen of juist toe te werken naar een stabiel collectief betekenisveld. Als we dit kernprincipe tenslotte toespitsen op de casus van de fuserende opleidingen dan zien we daar veel fragmentatie, en is er juist behoefte aan een minder gefragmenteerd en meer eenduidig betekenisveld. Later in dit hoofdstuk bespreken we wat de veranderaar kan doen om die fragmentatie terug te dringen en kan sturen op meer eenduidigheid in de betekenisvelden.
De deining in de betekenisvelden en de fragmentatie dei daar op volgt wordt beïnvloed door de nauw betrokkenen in een systeem, maar wordt ook beïnvloed door externe factoren. Bewegingen die afspelen aan de grenzen van het systeem beïnvloeden op hun beurt wat er in het hart van dat systeem gebeurt. In het voorbeeld van de fuserende opleidingen leidt de impuls vanuit de beroepsvereniging, die merkt dat het aanzien van het beroep stijgt wanneer het onderscheid wegvalt, tot een andere interactie tussen de docenten die het onderwijs verzorgen. In dit geval ontstaat er ineens een extern betekenisveld waar spelers in het veld zich toe verhouden. Vergelijk het met een grote magneet waartoe de deeltjes zich aangetrokken voelen en zich richten. Maar ook wanneer vanuit de hogeschool wordt overgegaan naar een ander onderwijsconcept of organisatievorm. Dergelijke ontwikkelingen hebben dan gevolgen voor de aard van de interactie en de deining in de betekenisvelden in het systeem.
Externe invloeden zijn niet alleen externe partijen, maar ook randvoorwaarden beïnvloeden de interactie en de betekenisvelden. Een voorbeeld waarin door randvoorwaarden het systeem werd beïnvloed is een honoursprogramma waarin studenten een budget ter beschikking hebben waarvan ze hun extracurriculaire activiteiten betalen. Een klein aantal docenten begeleidt dat programma en is ondanks verschillende inzichten eensgezind over de mogelijkheid dat studenten op hun eigen niveau worden uitgedaagd. Op het moment dat er wordt besloten van hogerhand om dat budget te halveren ontstaat een trilling in het activiteitenniveau in het systeem. Ook de docenten nemen als gevolg van deze maatregel plotseling verschillende posities in en verliezen elkaar op het gezamenlijke betekenisveld. De docent die gecharmeerd is van een eliteklasje met hoogvliegers maakt zich zorgen of dat nog wel kan blijven bestaan en verzet zich hevig tegen deze bezuiniging. De andere docent die vindt dat niet alleen deze hoogvliegers, maar dat iedere student op zijn eigen niveau moet worden uitgedaagd, wordt bang dat de studenten door de maatregel nu bij hem komen aankloppen voor extracurriculaire activiteiten die ze eerder extern inkochten. In dit kleine team zien we dus al de versterking van posities na een bezuiniging in de randvoorwaarden en de stagnatie die de verschillen in betekenisvelden naast elkaar teweegbrengen. Uit dit enkele voorbeeld blijkt dat de verschillende betekenisvelden tijdelijk kunnen worden vervangen door een andere betekenisveld, maar door een externe verandering verschuiven deze weer. Dus de bestaande betekenisvelden kunnen naast elkaar bestaan en in een rustige situatie opgaan in een gezamenlijk betekenisveld. Maar als er wordt geprikt blijkt dat dat gezamenlijke veld ineens beperkt houdbaar en vallen docenten terug op hun oorspronkelijke betekenisvelden.
Kortom, enerzijds beweegt het systeem naar een afstemming in betekenisvelden tussen actorengroepen, maar tegelijk wordt dit voortdurend verstoord door externe trillingen of impulsen die via de rand van fragmentatie interactie toevoegen en fragmentatie veroorzaken. De wisselwerking tussen actoren in het systeem, gevoed door externe invloeden, maakt dat een complex systeem voortdurend in beweging is. Die voortdurende beweging maakt het extra lastig om de dynamiek te controleren en het verloop van de innovatie te voorspellen, maar creëert tegelijkertijd handvatten voor een veranderaar om beweging te organiseren.
We constateren dat de complexiteit in onderwijsinnovaties grotendeels het gevolg is van verschillende betekenisvelden die binnen een systeem voortdurend in beweging zijn. De beweging ontstaat door lokale interacties tussen actoren, maar kan ook worden veroorzaakt door externe invloeden. In een stabiel systeem bestaan danwel de betekenisvelden naast elkaar of er is één collectief betekenisveld waar eenieder zich toe kan verhouden. In de casus waarin de twee opleidingen worden verzocht om meer samen te werken bestonden twee dominante betekenisvelden over de beroepen naast elkaar, wat prima in balans kan zijn. Echter, de beweging ontstaat wanneer daar een nieuw betekenisveld aan wordt toegevoegd. In het geval van de casus wordt het betekenisveld van de gebruiker toegevoegd die de verschillen niet goed begrijpt tussen deze twee professies. Het gevolg is een plotselinge deining in de betekenisvelden, wat resulteert in een nieuw betekenisveld, namelijk het betekenisveld van een mogelijke versmelting. De impuls, of het nieuwe betekenisveld kwam in dit geval van buiten het systeem van de school. We zien in onze onderwijspraktijken dat deze externe invloeden, als ze worden opgepikt door actoren uit het systeem leiden tot nieuwe betekenisvelden en daarmee een fragmentatie of mogelijk schuring met andere.
Met andere woorden, de voortdurende deining in het systeem kan worden versterkt door nieuwe betekenisvelden die ontstaan als gevolg van toevallige en geplande interactie binnen het systeem of aan de rand van het systeem. Door het toevoegen van nieuwe betekenisvelden komen de betekenisvelden in beweging en is er ruimte voor verandering. We weten dat veranderen in complexe innovaties geen sinecure is, maar de vraag is nu - met het begrijpen van deze mechanismes – hoe een veranderaar via de interactie of de externe invloeden de beweging in betekenisvelden en daarmee de innovatie kan beïnvloeden?
Figuur 2. Kijkvenster voor deinende betekenisvelden in onderwijsinnovaties.
Nu we constateren dat we met onderwijsinnovaties vaak in de ingewikkelde materie van deinende betekenisvelden moeten bewegen is de vraag welke hefbomen een veranderaar heeft om die betekenisvelden te beïnvloeden. Om die hefbomen te onderzoeken keren we nog eens terug naar de casus van de twee opleidingen die samengaan. In die innovatie is aanvankelijk een tamelijk lineaire benadering gekozen, namelijk een ontwerpmethodiek, waarin vanuit het beroepsprofiel de leeruitkomsten worden geformuleerd. Vervolgens wordt het toetskader opgesteld waarin wordt beschreven hoe deze leeruitkomsten worden gemeten. Tenslotte is een ontwerp gemaakt van de cursussen en opdrachten die het leren aansturen. Echter, die lineaire aanpak blijkt geen succesvolle strategie in deze context. We proberen te begrijpen wat in die casus gebeurde in termen van betekenisvelden. Het lijkt er op dat de identiteit van de twee beroepen de dominante en stabiele betekenisvelden zijn in dit systeem. De twee opleidingsteams hebben deze twee betekenisvelden en bestaan prima naast elkaar. De verstoring ontstaat doordat een nieuw betekenisveld wordt toegevoegd, dat een oproep doet om de bestaande velden los te laten en zelfs samen te voegen, namelijk een betekenisveld waarin de twee beroepen in elkaar vloeien. Echter, het hele plaatje in één keer veranderen leidt tot verzet. De randen van het systeem sluiten zich en binnen het systeem ontstaat misschien een rimpeling, maar nauwelijks een verschuiving van betekenisvelden. In dit geval leidde de impuls zelfs eerder tot verstarring van het betekenisveld. Dus de veranderaar die probeert het systeem te veranderen blijft met lege handen. De vraag is nu wat wel effectief was geweest. Wat kun je als veranderaar doen om beweging te krijgen in die betekenisvelden. Aan de hand van twee hefbomen wordt ingezoomd wat een veranderaar kan doen om de betekenisvelden te beïnvloeden.
De eerste manier om beweging te krijgen in stabiele betekenisvelden is door de variatie in betekenisvelden te vergroten. Door nieuwe betekenisvelden toe te voegen wordt er geschud aan bestaande betekenisvelden, worden inhouden en grenzen van betekenisvelden ter discussie gesteld en vinden verschuivingen plaats, waarbij nieuwe betekenisvelden ontstaan en betekenisvelden in elkaar opgaan. Een veranderaar kan de variatie op twee manieren vergroten: door het toevoegen van betekenisvelden en door nieuwe betekenisvelden te maken.
Toevoegen van betekenisvelden
De eerste manier waarop nieuwe betekenisvelden kunnen worden toegevoegd is door actoren toe te voegen die nieuwe betekenisvelden voorstaan. Zo kunnen er door gesprekken te arrangeren tussen docenten en vertegenwoordigers uit het beroepenveld of studenten nieuwe inzichten ontstaan die tot nieuwe betekenisvelden leiden. In de situatie van de docent die een andere opleiding bezoekt waar ze een roostervrije dag hebben, is haar verhaal een nieuw betekenisveld dat voor verschuivingen zorgt. Meer of minder interactie of samenwerking over groepjes heen kan ervoor zorgen dat vaste betekenisvelden loskomen, dat er nieuwe verbanden en betekenisvelden ontstaan. Maar ook het oproepen van een expert die een betekenveld toevoegt kan bestaande betekenisvelden losser maken. Tenslotte zagen we ook scholen die bijeenkomsten of studiedagen organiseerden waarin ze onderling hun ‘pareltjes’ deelden. Die pareltjes staan ook betekenisvelden die een deining kunnen veroorzaken in het bestaande veld van betekenissen.
Maken van nieuw betekenisvelden
De tweede manier om betekenisvelden toe te voegen is het construeren van nieuwe verhalen. In deze casus zou het hebben kunnen helpen om niet met een projectaanpak te starten, maar het veranderverhaal samen te ontwikkelen. Een gezamenlijk verhaal of een aantal gezamenlijke verhalen waaruit blijkt hoe de situatie dat potentiele cliënten het zicht op deze beroepen kwijt waren, kan het collectieve gevoel ontwikkelen dat er iets moet gebeuren. Een interessante uitwerking van het construeren van een gezamenlijk verhaal zagen we in een andere innovatie, waarin zogenaamde persona’s werden beschreven. Een persona is een levendige karakteriserende beschrijving van je doelgroep of doelgroepen. Persona’s worden opgesteld aan de hand van doelgroeponderzoek, waarna een aantal typerende gebruikers wordt gedefinieerd. Deze gebruikers bestaan niet echt, maar omwille van de doeltreffendheid van het gebruik van persona’s, worden deze wel als zodanig beschreven. De uitwerking van de persona’s zijn zo reëel mogelijk in termen van onder andere demografie, behoeften, biografie, voorkeuren en soms zelfs foto’s. In deze opleidingen speelde de diversiteit aan instroom een grote rol. Door de persona’s te maken kreeg die variëteit aan instroom letterlijk een gezicht. Bij het ontwerp van in dit geval de website kon rekening worden gehouden met de manier waarop deze representatieve persona de website het liefst willen gebruiken. Samen met de beschrijving van hoe de persona de oplossing wil gebruiken, creëren persona’s een nieuw en gezamenlijk betekenisveld.
Kortom, het eerste aanknopingspunt om beweging te krijgen in betekenisvelden is door de diversiteit in betekenisvelden te vergroten. Door nieuwe betekenisvelden toe te voegen stijgt het trillingsniveau in het systeem, maar gaat het systeem op zoek naar een nieuwe invulling. Een gezamenlijk geconstrueerd verhaal geeft de ruimte om je eigen beelden af te stemmen op een gezamenlijk betekenisveld of delen van elkaars verhaal te verbinden. In beide gevallen worden vastzittende betekenisvelden verlaten of ingewisseld voor een nieuw betekenisveld waar actorengroepen zich toe verhouden.
Een tweede hefboom om de betekenisvelden in beweging te krijgen is die via de externe invloed. Het systeem waarin de innovatie plaatsvindt is ingebed in een grotere betekeniswereld. Deze externe betekeniswereld meandert, beweegt en verandert. Dat vraagt om een externe gerichtheid vanuit het systeem, en tegelijkertijd vormen de externe ontwikkelingen een hefboom om invloed uit te oefenen op de betekenisvelden in het systeem van de innovatie. In de casus van de twee opleidingen die onderzoeken hoe ze naar elkaar kunnen toe bewegen is een voorbeeld van externe invloed dat de beroepsvereniging een brief post waarin ze aangeven dat ze achter de noodzaak van de fusie staan. Bovendien is een tweede vorm van externe invloed dat terwijl de opleidingen onderzoeken hoe ze tot elkaar kunnen komen, de hogeschool waarin dit afspeelt een andere onderwijskundige koers gaat varen. Deze nieuwe koers wordt ingebracht als nieuw betekenisveld, waardoor de kracht van de actoren die zich afvragen of er geïnnoveerd moet worden afneemt, en de vraag verschuift van ‘of’ we gaan innoveren naar ‘hoe’ we dat gaan doen.
Een veranderaar kan deze externe invloed gebruiken om de interactie tussen actoren en daarmee de betekenisvelden te beïnvloeden. In onze werkpraktijk zagen we een mooi voorbeeld waarin de externe invloed werd toegevoegd in de dialoog met direct betrokkenen in het hart van het systeem. In dit geval was het vraagstuk om een nieuwe opleidingskolom te ontwikkelen voor een domein in de gezondheidszorg. Ondanks wat duw- en trekwerk ontstonden de veranderinitiatieven niet van binnenuit, waarna de veranderaar bedacht om externe invloeden zoals verzekeraars, andere professies en patiëntenverenigingen uit te nodigen in een ‘large scale intervention’, in dit geval een ‘open space’. Een open space is in die zin open, dat de deelnemers de agenda maken en deze agenda successievelijk afwerken. Deelnemers die ideeën hebben die bijdragen aan het centrale thema creëren ruimte voor een dialoog, waarbij de uitkomsten weer worden gedeeld met de andere deelnemers. Onze ervaring was dat deze aanpak niet alleen veel energie vrijmaakte, maar uiteindelijk ook leidde tot afstemming in betekenisvelden bij betrokkenen.
Kortom, in een complex vraagstuk kan de veranderaar het systeem beïnvloeden door betekenisvelden toe te voegen vanuit het externe veld of dragers van bepaalde randvoorwaarden. Door het verkennen en delen van beelden met direct betrokken actoren in het hart van de innovatie, maar ook met actoren uit de buitenschil, verschuiven zekerheden en mate van overeenstemming en gaan actoren op zoek naar nieuwe betekenisvelden. Veel variëteit aan betekenisvelden kan in bepaalde innovaties, of in bepaalde fases van innovaties uiterst functioneel zijn. Er komt dynamiek, beweging in het systeem en vastgelopen betekenisvelden worden minder robuust of zelfs verlaten. In andere fases is juist weer behoefte aan afstemming, of meer eensgezindheid op het betekenisveld.
In dit hoofdstuk hebben we uiteengezet dat zelfs in ogenschijnlijk eenvoudige onderwijsinnovaties, soms een ingewikkelde betekenisveldensoep aanwezig is. Het is niet eenvoudig om synergie te krijgen in betekenisvelden in complexe systemen, vanwege die voortdurende beweging. Vergelijk de betekenisvelden met een lavalamp. Daar zie je grotere en kleinere stukken lava steeds andere vormen aannemen, samenklonteren, weer uiteenvallen, zonder dat daar een patroon in te ontdekken is. Desalniettemin zijn er wel een tweetal hefbomen waarmee je als veranderaar invloed kunt uitoefenen op het systeem, namelijk (1) door betekenis toe te voegen en (2) door de externe invloed aan te wenden. Inzet van deze hefbomen vragen een andere benadering dan gebruikelijk in een lineaire aanpak. In deze benadering van een systeem wordt de verandering niet zozeer door grote indrukwekkende interventies veroorzaakt, maar eerder door het aanbrengen van subtiele speldenprikjes en het zorgvuldig monitoren van de gevolgen die weer leidt tot een volgende interventie. De veranderaar is dan voortdurend balans aan het zoeken tussen de drie hefbomen, waarbij het voortdurend een kwestie is van uitproberen, prikken, volgen en opnieuw proberen. Dus in plaats van de verandering te willen afdwingen, creëer je een ruimte waarin de gewenste ontwikkelingen kunnen ontstaan, waarin de veranderaar op basis van zijn intuïtie betekenis toevoegt, zekerheden organiseert en externe ontwikkelingen toevoegt en vooral aandacht heeft voor onverwachte zaken die passen bij de gewenste ontwikkeling.
De vraag is nu wat een veranderaar kan doen om de innovatie beter te begrijpen aan de hand van de uitwerking van betekenisvelden en te beïnvloeden met de genoemde hefbomen. De veranderaar die zich begeeft in deze complexiteit wordt uitgedaagd om zijn klassieke sturingsparadigma in te wisselen voor een benadering vanuit een andere plek. In plaats van de richtingwijzer en de stuurman van de innovatie stapt deze veranderaar in en uit de innovatie, voelt als het ware de temperatuur, maar kan ook weer vanaf een afstand overzien wat er gebeurt en onderzoeken hoe het systeem reageert op eventuele interventies. Waar de klassieke lineair denkende veranderaar toe wil werken naar een eenduidig betekenisveld zal de veranderaar vanuit die andere positie juist paradoxale betekenisvelden willen herkennen en gaat op zoek gaat naar overeenkomsten maar ook naar schurende betekenisvelden om de complexiteit beter te begrijpen.
Om te illustreren hoe dat mogelijkerwijs werkt keren we als gedachte-experiment terug naar de casus en projecteren we de inzichten uit dit hoofdstuk op de casus van de twee samenwerkende opleidingen die dit hoofdstuk inluidde.
In dat gedachte-experiment zie we een veranderaar die uitgaat van een innovatie in een complexe omgeving niet recht op zijn doel afgaan, maar een alerte veranderaar die zich bewust is van de complexiteit van dit speelveld. Deze veranderaar brengt het pallet aan betekenisvelden in beeld, zowel betekenisvelden over de inhoud als over de aanpak van de innovatie. De veranderaar verkent de kern van de innovatieopdracht, welke stakeholders betrokken zijn en hoe zij over de opdracht denken. De veranderaar organiseert en faciliteert het onderzoek van betrokkenen uit de twee opleidingen en laat ze onderzoeken wat ze vinden van meer gezamenlijkheid in het curriculum. En hij of zij onderzoekt of alle betrokken docenten daarin hetzelfde vinden of dat de ideeën meer verspreid liggen, hoe de beroepsverenigingen aankijken tegen een nieuwe samengevoegde opleiding en hoe de klanten, zoals studenten en de bedrijven waar afgestudeerden gaan werken in het spel staan. Het uitwerken van dat onderzoek naar een overzichtskaart in betekenisvelden, de overlap en de spanningen geeft een rijk beeld van waar de veranderenergie zit, waar deze makkelijk kan worden opgewekt en op welke delen van het systeem meer investering nodig is. Bovendien kan zo een analyse helpen bij de keuze van de hefboom om veranderenergie vrij te maken.
Deze onthulling van het betekenisveld kan al een interventie zijn, maar uitgaande van de hefbomen heeft de veranderaar twee mogelijkheden om verandering in het systeem te krijgen. De eerste hefboom gaat over het variëren van de grootte van de betekenisvelden. De dominante betekenisvelden waren in de casus zo uiteenlopend dat in dit geval enige coördinatie op betekenisvelden de voortgang had geholpen. Een onderzoek naar afstemming in betekenisvelden was mogelijk geweest als voorstanders en tegenstanders van de innovatie met elkaar in gesprek waren gegaan, over elkaars onderliggende overtuigingen of waarden. De rol van de veranderaar is naast het stimuleren en eventueel faciliteren van deze dialoog om goed te observeren wat er vervolgens gebeurt, ook in informele settings zoals tijdens de lunch, in gesprekjes op de gang of bij een borrel. Wat verandert er in hoe mensen praten over de innovatieopgave? En de veranderaar kan eventuele nieuwe betekenisvelden onthullen, zichtbaar maken. De tweede hefboom gaat over de rol van de externe invloeden. In de casus zien we een sterke externe invloed uitgaan van de overtuigende brief uit het beroepenveld. Door het betekenisveld van de beroepsvereniging toe te voegen wordt het trillingsniveau waarschijnlijk vergroot en een nieuw collectief betekenisveld toegevoegd. Het gevolg is dat verschillende betrokken onderzoeken hoe ze zich verhouden tot dat nieuwe betekenisveld. Als veranderaar die belang heeft bij het losser maken van vastgezette betekenisvelden wil je goed opletten wat de reactie is op zo een nieuw betekenisveld en desgewenst het belang hiervan uitvergroten. Ga dus niet voorbij aan wat er is, maar wees er bewust van en benut het waar mogelijk.
Kortom, met de twee hefbomen heeft de veranderaar, naast zijn klassieke repertoire aan sturende elementen, een aanvullend rijker repertoire om complexe onderwijsinnovaties te beïnvloeden. Het zijn meer de analyserende vaardigheden van de veranderaar, het lichtjes prikken in het systeem en het volgen van de gebeurtenissen, en het onthullen van die systeemreacties die helpen begrijpen hoe een onderwijsinnovatie kan worden beïnvloed. Het vraagt dat je als veranderaar niet in het middelpunt staat en alle touwtjes in handen hebt, maar dat je vanuit verschillende kanten kunt observeren en leert kijken naar wat nodig is. Bijvoorbeeld door variatie aan te brengen in het spel van de betekenisvelden.